Maarten Luther (1483-1546)

Maarten Luther werd in 1483 geboren in Eisleben in Duitsland. Zijn vader wilde dat hij jurist werd en hij ging in 1501 rechten studeren in Erfurt. Maar daar kwam hij tot de overtuiging dat het beter was het klooster in te gaan, wat hij in 1505 inderdaad deed.
Vanaf 1507 studeerde hij in het klooster theologie nadat hij als monnik de gelofte afgelegd had (1506) en tot priester gewijd was (1507). In 1512 werd hij in de universiteitsstad Wittenberg tot doctor in de theologie benoemd en in 1514 werd hij predikant van de stadskerk van Wittenberg.

Hij ontwikkelde een afkeer van bepaalde handelingen door de Rooms-Katholieke Kerk die tot doel hadden om geld in te zamelen voor de bouw van de Sint Pieterskerk in het Vaticaan in Rome. Dat bouwproject kostte zoveel geld dat de Rooms-Katholieke Kerk in Duitsland erdoor in financiële moeilijkheden kwam.
De gelovige burgers konden voor veel geld zogenaamde “aflaten” kopen. De Rooms-Katholieke Kerk zei dat aan iemand die een aflaat kocht zijn zonden zouden zijn vergeven. Maarten Luther werd daarover zo boos dat hij 95 stellingen opstelde en die volgens overlevering aan de deur van de slotkapel in Wittenberg timmerde.

Maar ook belangrijk was dat hij de 95 stellingen aan allerlei heel bekende en invloedrijke personen toestuurde. Al gauw bleek dat een heleboel mensen het met Maarten Luther eens waren. Daarom werd de Rooms-Katholieke Kerk heel erg kwaad op Maarten Luther want hij verstoorde de geldwerving. De Rooms-Katholieke Kerk vond dat Maarten Luther in opstand kwam, alhoewel in de eerste tijd er zelfs Room-Katholieke bischoppen waren die Luther’s gelijk erkenden.

Door de grote beroering door zijn 95 stellingen voelde Maarten Luther zich gedwongen de stellingen met verdere publicaties toe te lichten. (Daarbij is het belangrijk te weten dat juist in die tijd de boekdrukkunst opkwam.) De grote beroering ontstaat ook omdat de – toen almachtige – Rooms-Katholieke Kerk in Rome een kerkelijk proces tegen Maarten aanspande. Ook werd Maarten Luther bedreigd door de Rooms-Katholieke Kerk in Duitsland.

In 1520 schrijft Maarten Luther zelfs drie boeken. Die zijn er de oorzaak van dat het kerkelijk proces in Rome tot een einde komt. Het eindoordeel wordt in een Bul vastgelegd, waarin van Maarten Luther geëist wordt dat hij zijn leer (woorden, stellingen en boeken) herroept en dat hij anders in de Kerkelijke Ban gedaan zou worden. Dat laatste was in die tijd een zeer ernstig oordeel, omdat dat maakte dat je als Duits burger volledig vogelvrij werd.

Maarten Luther reageert door de brief met de Bul tegelijk met het kerkelijk wetboek te verbranden. Daarover wordt de Rooms-Katholieke Kerk zo boos dat in 1521 de Paus de ban over Maarten Luther uitspreekt.

De Duitse keizer Karel V (die met steun van de paus gekroond was) ziet zich door de Luther welgezinde stemming in het land gedwongen om Luther te verhoren. Ook de invloed van enige Duitse vorsten, die de invloed van de paus op de rijkspolitiek hopen te verzwakken, versterkt deze noodzaak voor de keizer. Daarom wordt de opstandeling Maarten Luther op de Rijksdag naar Worms ontboden en wordt hem daartoe een vrijgeleide toegezegd.

Op de Rijksdag moet Luther, zoals de Rooms-Katholieke Kerk en ook de keizer het willen zijn leer herroepen. De vorsten, die Luther steunen, hopen door de op handen zijnde gebeurtenissen, de politieke macht van Rome in Duitsland te verminderen.
Ook eist de de machtige keurvorst Frederik de Wijze van Saksen, lands-vorst van Luther die Luther sterk ondersteunt, dat Luther niet zonder verhoor in de ban gedaan en gearresteerd wordt.

Op 2 april 1521 begeeft Luther zich naar Worms. Echter reeds de heenreis naar de rijksdag wordt niet de boetegang, waar de kerk op hoopte. De reis naar Worms wordt eerder een triomftocht, in alle plaatsen wordt Luther met grote geestdrift ontvangen. Hij preekt in Erfurt, Gotha en Eisenach. En ook in Worms, waar hij op 16 april 1521 aankomt, wordt hij door het volk met gejuich ontvangen.

Het optreden van Luther op de rijksdag wordt als zakelijk, verstandig en bezonnen beschreven. Hij moet tweemaal voor de keizer verschijnen, iedere keer wordt hem duidelijk voorgelegd, om zijn leer terug te nemen, maar Luther ziet geen bewijs tegen zijn stellingen en opvattingen, die hem bewegen kunnen, om zijn stellingen te herroepen: “Wanneer ik niet door getuigenissen uit de Schrift en heldere bewijzen overtuigd wordt; want noch tegen de paus, noch tegen de Concilies alleen geloof ik, omdat het vast staat, dat zij meermalen gedwaald en zich zelf tegengesproken hebben, daarom ben ik door de plaatsen van de Heilige Schrift, in mijn geweten overwonnen en gevangen in het Woord van God. Daarom kan en wil ik niets herroepen, omdat tegen het geweten in iets te doen nog veilig noch heilzaam is. God helpe mij, amen!”

Nadat hij de zaal waar de onderhandelingen plaatsvonden verlaten had, roept hij opgelucht “Ik ben er door.” En hij is er ook door: Luther wordt in vrijheid gesteld en niet gearresteerd, omdat hem in de brief waarin hem bescherming was beloofd voor 21 dagen een vrijgeleide was verzekerd. Hij begeeft zich op 25 april 1521 op de terugreis.

Wanneer hij en de vorsten die hem steunden Worms verlaten hebben, spreekt de keizer over Luther de rijksban uit (Het Edict van Worms): hij is nu vogelvrij.

Op de terugreis laat keurvorst Frederik de Wijze Luther op 4 mei 1521 “ont-voeren” (Luther heeft dat van tevoren geweten). Dit gebeurt aan de ene kant om Luthers veiligheid te garanderen, aan de andere kant om hem voor korte tijd uit beeld te laten verdwijnen – zelf het gerucht van Luthers dood is in omloop. Ook dient deze aktie er voor de keurvorst vooral toe, zich zelf niet in gevaar te brengen, omdat de vorst zelfs iemand die in de ban gedaan was en een ketter was bescherming verleende.

Luther wordt op de afgelegen Wartburg gebracht en de beweging van de Reformatie heeft tijd om voet aan de grond te krijgen.

Zo wijdt Luther zich aan een nieuwe opgave: hij vertaalt in slechts elf weken het Nieuwe Testament uit het Grieks in de Duitse taal. Het werk, dat later nog door Melanchthon en andere deskundigen bewerkt werd, verschijnt in het jaar 1522 in gedrukte vorm. Deze zogenaamde “Septemberbijbel” vindt in de evangelische gebieden een enorme afzet en wordt daar tot een volksboek, waarmee het een wezenlijke bijdrage voor de ontwikkeling van de Duitse geschreven taal vormt.

Later volgen eerst delen van het Oude Testament en in 1534 verschijnt de gehele uitgave van de Bijbel in de Duitse taal, die eveneens op grote schaal verspreid wordt.

De reformatorische gedachten werden nu in Wittenberg, dat het centrum van de Reformatie geworden is, ook in de praktijk omgezet. Demonstratief trouwden in 1521 drie priesters, ook de kerkdienst werd aangepast. Luther ziet deze veranderingen uit de verte welwillend aan, hij onderhoudt een nauwe schriftelijke correspondentie met zijn medestanders in Wittenberg.

In het bijzonder is nog te noemen het werk van Philippus Melanchthon, die in het jaar 1521 met zijn werk “Loci communes” de eerste formulering van de Lutherse leer tot stand brengt en daarmee het werk van de Reformatie ook theologisch gezien nauwkeurig vastlegt.

Wanneer in 1522 de radicale krachten van de Reformatie (zoals de “Beeldenstormers” onder Andreas Bodenstein, generaal Karlstadt) de overhand schijnen te krijgen verlaat Luther de Wartburg en keert hij naar Wittenberg terug.

Luther komt op 6 maart 1522 naar Wittenberg en brengt met zijn “vastenpreken” de beweging van de Reformatie, die hij in het radicale zag afglijden, weer terug op zijn gematigde lijn. Weliswaar is de terugkeer van de verbannen Luther gevaarlijk, maar de hervormers bereiken met het oog op Luthers veiligheid gedeeltelijk verdere successen: de 2e Neurenberger Rijksdag verklaart dat de ban tegen Luther niet ten uitvoer gebracht kan worden. Weliswaar wordt in 1524 op de 3e Neurenberger Rijksdag deze ban vernieuwd, maar de Reformatie had zich op dat moment al zo gevestigd, dat een arrestatie van Luther nu heel erg onwaarschijnlijk is.

In de volgende jaren begint Luther door geschriften en preken zijn leer in de praktijk om te zetten. In het geschrift “Over de wereldlijke regering, hoe men deze gehoorzaamheid verschuldigd is” formuleert Luther de uitgangspunten van zijn politieke ethiek, in dit werk komt opnieuw de gematigde instelling van Luther aan de dag.

In de jaren 1522 tot 1524 moet vooral de activiteit van Luther met betrekking tot preken genoemd worden. Hij reist om te preken heel Middenduitsland door, zoals in de herfst van 1522 zelfs in Erfurt en Weimar. Hij acht het een heel belangrijke opgave om de mensen het Evangelie te verkondigen en uit te leggen.

Ook voert Luther met het geschrift “Over de orde van dienst in de gemeente” en “Formula missae” (Vorm van de mis) de reeds eerder voorgenomen hervorming van de kerkdienst in.

De nieuwe sociale orde wordt met de invoering van de “algemene kas” bereikt. De gemeentelijke sociale en onderwijsverplichtingen worden door het in beslag nemen van het vermogen van de oude kerk gefinancierd.

De nieuwe regeling van het schoolwezen is een van de meest dringende opgaven van Luther. Omdat voor zijn terugkeer heel wat professoren en scholieren met hun uitleg van Luthers leer het onderwijs volledig hadden lam gelegd. De reformator heeft echter goed opgeleide predikanten, leraars en ambtenaren dringend nodig. In het geschrift “Aan de raadsheren van de steden van het Duitse land, dat ze Christelijke scholen zullen oprichten en in stand zullen houden” verplicht hij de overheid goed onderwijs voor de jeugd te garanderen.

Vanaf 1524 ontstaat een nieuwe tegenpartij van de Reformatie. Deze keer zijn het de radicale krachten uit de eigen gelederen, die door Luther Schwarmer en Rottengeister genoemd worden.

Thomas Münzer, priester en voormalige aanhanger van Luther, wordt in 1525 de leider van de boerenbeweging in Middenduitsland, die reeds in het jaar 1524 in het Zuidwesten ontstaan was. Deze krachten, die zich op Luther beriepen, eisen betere (economische) verhoudingen, ook door het omverwerpen van de overheden.

In zijn preken, die hij ook in het gebied van de opstand zelf hield, keert Luther zich tegen iedere vorm van geweld. Hij oogst hiermee echter van de kant van de boeren, die op zijn steun gehoopt hadden, alleen maar afwijzing.

Luther roept van zijn kant de mensen er toe op, zich van de geestelijke willekeur van de overheid te bevrijden, maar niet van de economische en politieke.

Zo onstaat het felle geschrift “Tegen de moord en roofzuchtige benden van de boeren”, dat tot nu toe een van de meest omstreden geschriften van de Reformator is. De boeren lijden echter op 15 mei 1525 in de slag bij Frankenhausen een vernietigende nederlaag.
Katharina von Bora (1526)

Katharina von Bora (1526)

Op 13 juni 1525 trouwt Luther met de in 1523 uit het klooster Nimbschen bij Grimma gevluchte non Katharina van Bora, die sedert dien haar toevlucht in Wittenberg gevonden had. Het huwelijk met de zestien jaar jongere Katharina wordt tegen het advies van vele vrienden gesloten, die daarin reeds de ondergang van de Reformatie zagen. Zo spreekt bijvoorbeeld Philippus Melanchthon over een “ongelukkige daad”. Luthers vriend weet in het begin niets van Luthers voornemen en wordt ook voor de bruiloft niet uitgenodigd.

Katharina geeft voortaan leiding aan het huishouden, vooral de huishoudkas, waarmee doctor Luther, zoals verteld wordt, volstrekt niet kon omgaan. Ze laat echter zien dat ze een goede huisvrouw en tuinierster is.

In het gezin van Luther leven niet alleen zijn vrouw en later zes kinderen, maar ook een familielid van Katharina en sedert 1529 zes kinderen van Luthers zuster. Bovendien heeft Luther studenten in zijn woning, om de huishoudkas beter van geld te voorzien.

Kenmerkend voor het familieleven van de Luthers zijn ook de vele opgetekende tafelgesprekken van de Reformator, waarin de taal en de verbondenheid met het volk van Luther duidelijk wordt.

Luthers gematigde lijn, zijn houding tegenover de opstandige boeren en zijn compromissen met de landsvorsten werden hem niet zelden van veel kanten verweten. Aan de andere kant stond Luther ook steeds onder druk om de Reformatie op het politieke en theologische vlak te verdedigen tegenover Rooms-katholieke zijde. Dit zich bewegen over het scherp van de snede wilden vele van zijn voormalige aanhangers niet meedragen.

Reeds van 1524-26 maakt een strijd van Luther met de beroemde Nederlandse Humanist Erasmus van Rotterdam het de beweging van de Reformatie moeilijk en leidt deze tot een scheiding met de Humanisten, die tot dan toe de gedachten van Luther begroet hadden.

Meningsverschillen tussen Luther en Karlstadt en tussen Luther en de Zwitserse Hervormer Zwingli over de betekenis van het Avondmaal leidden in het jaar 1529 tot het Godsdienstgesprek van Marburg, waarbij echter slechts een gedeeltelijke overeenstemming bereikt werd.

Luther en Melanchthon keerden zich in scherpe bewoordingen tegen de Doperse beweging; toen echter het Doperse Rijk van Munster 1534/35 overwonnen werd, veroordeelden ze ook de behandeling van de overwonnenen.

In 1537 komt het tot een strijd met Luthers medestrijder Johannus Agricola, deze verlaat daarop in 1540 Wittenberg.

In de laatste levensjaren heeft Luther met verschillende lichamelijke kwalen te kampen. Bovendien treft hem het sterven van zijn dochter Magdalena in 1542 zwaar.

Luthers verhouding tot anders gelovenden, vooral tegenover de Joden, verslechtert in deze jaren zeer. Heeft hij in 1523 nog met het geschrift “Dat Jezus een geboren Jood is!” een verzoenende houding getoond, de ouder wordende Reformator veroordeelt nu allen, die zich niet laten bekeren. Vanuit deze stemming zou ook in 1543 het sterk anti-joodse geschrift “Over de Joden en hun leugens” ontstaan kunnen zijn.

De strijd tegen de vijanden van de Reformatie voert Luther ook in de laatste jaren aan. Met het geschrift “Tegen het door de duivel gestichte pausdom van Rome!” deelt hij zijn laatste slag tegen de Rooms Kerk uit.

Luther zet zijn preekactiviteiten echter ondanks allerlei teleurstellingen en zijn vele lijden voort.

Zijn docentschap aan de Wittenbergse Universiteit zet hij eveneens tot aan het einde van zijn leven voort, het laatste college eindigt echter met de woorden: “Ik ben zwak, ik kan niet meer.” De door ziekten getekende Luther vertrekt op de 17e januari 1546 voor de laatste reis van zijn leven naar zijn geboortestad Eisleben, om daar verschillen van mening binnen de familie van de Mansfelder graven te beslechten. De onderhandelingen eindigen succesvol.

Luther heeft echter niet meer de kracht om naar Wittenberg terug te keren. Hij sterft op de 18e februari 1546 te Eisleben. Op het sterfbed bidt hij: “In Uw handen beveel ik mijn geest. U hebt mij verlost, Heer, trouwe God.”

Nadat de kist met zijn stoffelijk overschot twee dagen in Eisleben opgebaard heeft gestaan, wordt hij via Halle en Bitterfeld naar Wittenberg overgebracht.

Op de 22e februari wordt Luther in de Slotkapel te Wittenberg bijgezet, de toespraak bij het graf houdt Johannes Bugenhagen.